DE STALEN PINHELM VAN MOZART; musici onder het Nazisme door Fred Brouwers

230 pp; uitgeverij EPO , click here to order the book

Click here to listen to an interview with the author

Uitgeverij EPO is gesticht als een filiaaltje van AMADA; de dag van vandaag PvdA. Dat is de fijne communistische partij die nauwelijks afstand neemt van een schurkenideologie die tussen 1917 en vandaag minstens 150 miljoen mensen vermoord heeft en die verder moordt in China, Noord-Korea en Cuba. Daar verwacht je minstens een kenner die Brouwers vertelt dat een pinhelm niets met het nazisme te maken heeft. Robert Stolz die de titel inspireerde, spreekt alleen over een stalen helm. De “Pickelhaube” verdween al in 1916 en werd vervangen door de “Stahlhelm”. Op dat ogenblik was Gefreiter Hitler nog altijd een “Etappenschwein” dat de verbinding tussen hoofdkwartier en loopgraven verzorgde en een bevordering tot sergeant niet nodig vond want dan was hij permanent in de veel gevaarlijker loopgraven aanwezig. Voor correcte historische feiten moet je dus zeker bij Brouwers niet zijn. Op de eerste bladzijde noteert hij dat hij studeerde in “het magische jaar 1968” aan de KUL en ”wij kwamen in opstand tegen blinde autoriteit en onrecht. “ Het zal wel. Historisch correct is dat er twee drijfveren waren in dat jaar: de eis dat men eindelijk de meisjesstudenten mocht bezoeken in hun verblijven en natuurlijk het “Walen buiten” omdat men het Franstalig (meer uit Brussel dan uit Wallonië) racisme aan de univ beu was. Bij een uitgeverij gelieerd aan de PvdA-PtB die “la Belgique unie et indivisible” aanbidt,  mag die terechte Vlaamse eis natuurlijk niet vermeld worden. Verder lezen we op twee plaatsen dat tijdens de beruchte Wannseeconferentie van 1942 beslist werd “over de definitieve uitroeiing van de Joden”.  We zijn inmiddels overspoeld met boeken, artikels en documentaires zodat zelfs Brouwers zou moeten weten dat de Duitsers al in augustus en september 1941 met de Shoah begonnen. Tijdens het Wannsee-overleg waren al minstens een miljoen Joden vermoord en de vergadering diende alleen om “die Endlösung” efficiënter en beter gecoördineerd uit te voeren. In het stuk over pianist Szpilman (die we kennen uit de The Pianist van Polanski) lezen we over de heldenopstand van Warschau in augustus 1944 maar “vergeet” Brouwers te melden dat het Sovjetleger een paar kilometer verder vergenoegd toekeek en geen poot uitstak; zogenaamd wegens logistieke problemen en in de werkelijkheid omdat men de niet-communistische Polen met plezier liet afslachten door de Duitsers. Verder meldt Brouwers ons dat Robert Stolz Oostenrijk na de Anschluss in 1938 verliet en vervolgens een brief kreeg van Richard Strauss, voorzitter van de “Reichsmusikkammer”. In de werkelijkheid was Strauss al drie jaar eerder zijn voorzittershamer kwijt gespeeld nadat de Gestapo een brief aan zijn Joodse librettist Zweig onderschepte waarin hij schreef dat hij alleen voorzitter was om erger te voorkomen. En Elisabeth Schwarzkopf werd niet geboren in Jarocin in de buurt van Poznan Polen maar in Jarotschin in de buurt van Posen in Pruisen dat onder Sovjetdruk in 1945 etnisch van Duitsers gezuiverd werd en aan Polen geschonken als compensatie voor de moorddadige inlijving door de Sovjets van Oost-Polen na hun akkoord met bondgenoot Hitler in 1939. Verder hebben de Duitsers niet de rest van Tsjechoslowakije op 15 maart 1939 bezet maar alleen Tsjechië terwijl Slowakije een satellietstaat werd. Tenor Richard Tauber zou verbaasd zijn te lezen dat hij de rol van “Pamino” in Die Zauberflöte zong. Dat zal eerder Tamino geweest zijn en de liedercomponist heette Hugo Wolf en niet Wolff. Dat zijn niet allemaal doodzondes maar het minste dat je van een auteur mag vragen is even Wikipedia te raadplegen.

Het boek is helemaal geen studie van het muziekleven in de nazitijd maar biedt ons twintig korte hoofdstukjes aan over klassieke musici uit die tijd: slachtoffers zowel als sympathisanten; Duitsers, Italianen, Polen, Nederlanders en één enkele Vlaming. Stuk voor stuk zijn die hoofdstukjes best en aangenaam te lezen al heeft Brouwers de vervelende gewoonte om van de hak op de tak over te schakelen van onvoltooid verleden tijd naar tegenwoordige tijd; een euvel dat een goede redacteur bij een uitgeverij niet laat staan. Sommige namen zijn bekend, andere nauwelijks. Bij de slachtoffers lees ik interessante beschouwingen over Lex van Weren die als trompetter Auschwitz overleefde. Nieuw voor mij is het tragisch verhaal van pianist Karlrobert Kreiten, een talentvolle pianist die iets te laat in de oorlog naïef of dom zijn mening zei over de nazi-kliek en terecht kwam in de handen van de later (na de aanslag van 20.7.1944) beruchte voorzitter van het Volksgericht Roland Freisler (“onze communist” noemde Hitler hem wat waarschijnlijk correct was). De pianist eindigde aan de galg. De afkeer van Stolz voor de nazi’s is bekend en Brouwers vertelt hoe hij door zijn laatste liefde financieel gered werd. Brouwers vertelt niet dat ze 32 jaar jonger was dan de componist en de vijfde en laatste echtgenote was want de oudere echtgenotes eindigden bij het groot huisvuil.  Brouwers hanteert uitstekend twee maten en twee gewichten. De heren Schipa en Gigli krijgen het verwijt dat ze alleen al door hun aanwezigheid het Mussolini-regime steunden en Brouwers vraagt zich af waarom ze niet in de VS bleven. Bij dirigent Karl Ancerl en pianist Szpilman stelt de auteur die vraag niet hoewel ze culturele collaborateurs waren van de communistische boevenregimes in Tsjechoslowakije en Polen. Zelfde opmerking bij het op zich interessante stukje over de mij onbekende componist “Erwin Schulhoff, Jood, jazzliefhebber en communist”. De avant-gardecomponist bekeerde zich tot het sociaalrealisme maar slaagde er niet meer in een “heldensymfonie” te componeren om Marx, Lenin en Stalin te eren. Dat sociaalrealisme kreeg hij ingelepeld bij een bezoek aan de Sovjet-Unie in 1933. Op dat moment was al uitgebreid in de media te lezen hoe de communisten opzettelijk minstens drie miljoen mensen een gruwelijke hongerdood lieten sterven in Oekraïne en een deel van Kazakstan en het Wolgagebied. Het interessantste stukje is gewijd aan Daniël Sternefeld die ik herhaaldelijk zag dirigeren in Studio 4 van het omroepgebouw in Elsene. Ik wist feitelijk niets over hem en de tekst vult een lacune. Sternefeld sprak genuanceerd over de nu algemeen bekende kazerne Dossin (in 1966 ben ik er zes maand opgeleid). Brouwers oppert de mogelijkheid dat koningin Elisabeth nog ten gunste van Sternefeld is tussen beide gekomen nadat hij een jaar gevangen zat. Dat kan maar ik vraag me af of Jef Steuren (beter bekend als tenor Jef Sterkens) die de baas was van dirigent Sternefeld aan de KVO niet veel beslissender is geweest. Sterkens was DeVlag en een groot bewonderaar van Duitse componisten en regisseurs en had zeer nauwe contacten met de Duitse bezetters.

Zoals altijd is het leven van de slechten soms interessanter dan dat van de goeden. Alleen vraag je je af hoe slecht ze echt waren. Het is makkelijk achter een toetsenbord mensen het verwijt maken dat ze collaboreerden in Duitsland en Italië maar zelfs musici willen eten, een mooi dak boven hun kop hebben, genieten van de roem. Oprotten naar een vreemd land waar men de taal hoogstens slecht spreekt, waar men geen netwerk heeft, waar andere zeden en gewoonten heersen en waar men het zoveelste nummertje in de rij is, klinkt makkelijk in 2023 maar niet in 1933 toen het vervelende zelfde generisch geluid nog niet over de hele wereld te horen was. Opvallend is dat de meesten die hier genoemd worden, zich braaf lieten meedrijven met de stroom maar zelf nooit echte oorlogsmisdaden pleegden. Elisabeth Schwarzkopf, Beniamino Gigli en Tito Schipa zijn hier voorbeelden van. Na de oorlog hadden ze natuurlijk nooit begrepen hoe slecht die regimes waren want ze waren apolitiek zoals ze tenslotte bijna zelf geloofden. Opera en belcanto is Brouwers sterkste zijde niet. Brouwers heeft een hekel aan Schwarzkopf en ik kan me daar iets bij voorstellen. Veel van haar opnames klinken gekunsteld en zijn dood geanalyseerd; deels de schuld van haar man Walter Legge. “Zij en Maria Callas worden door sommigen zonder meer als de twee grootste sopranen van hun generatie beschouwd” schrijft Brouwers. Bij die “sommigen” had ik graag namen gelezen. Niemand heeft ooit tussen 1950 en vandaag beweerd dat Schwarzkopf bij de absolute top behoorde. Ook vandaag zijn er nog altijd guerrilla-oorlogen bezig tussen de fans van Milanov, De los Angeles en Tebaldi tegenover de Callas-weduwnaars maar nog nooit is de naam van de Duitse sopraan opgedoken als een rivale van de Amerikaanse (die eerst Griekse werd om haar huwelijk met Meneghini als onbestaande af te doen). Gigli nam geen afscheid van het operacircuit in 1949 zoals Brouwers schrijft maar zong nog vijf jaar verder voorstellingen tot hij in 1954 met Cavalleria in Messina eindigde. We krijgen ook nog eens het riedeltje over de antifascist Toscanini. Deze oorlogsstoker in 1914 (die veilig achter het front bleef en geen dienst nam zoals de 58 jarige Luigi Illica -librettist Bohème, Tosca,Butterfly) stond in 1919 tezamen met Mussolini in Milaan op een fascistische lijst. Twee krokodillen in één vijver is er een te veel en dus werd de dirigent antifascist. De informatie over Mascagni is correct maar het laatste zinnetje is er teveel aan: “hij overleed op 2.2.8.1945 door iedereen vergeten.” Hij was zo vergeten dat de Franse militairen die het hotel waar Mascagni leefde in beslag namen als hoofdkwatier en hem er als enige buitenstaander lieten verblijven. En wat was Tauber nu? Op p.213 is hij Jood en op p. 214 half-Jood? (Zijn vader was Jood, zijn moeder niet; Tauber was altijd katholiek al telde dat volgens de Nürnberger Gesetze niet). Kortom, een leesbaar boekje maar gebruik het niet als naslagwerk.

Jan Neckers